Oneerlijke handelspraktijken - reclame

Met de invoering van die wettelijke regeling-OHP is een tweedeling ontstaan in de reclameregels in het BW. De artikelen 6:194-196 gelden voor misleidende en vergelijkende reclame waar een ondernemer (‘handelaar’, concurrent) tegen op kan komen; de artikelen 6:193a-j gelden voor oneerlijke handelspraktijken (waaronder reclame) waar een consument tegen op kan komen.

Reclame als oneerlijke handelspraktijk

De situatie van een telefoongesprek tussen Pretium en de consument, onder verwijzing naar goedkeuring van tarieven door OPTA, is een misleidende handelspraktijk, maar geen misleidende reclame (Rb. Haarlem 16 juli 2009). Er is geen sprake van een misleidende mededeling (art. 6:194 BW), omdat het een persoonsgerichte benadering per telefoon betreft (niet ‘openbaar’). De onwetende consument kan wel op een onverwacht moment zijn gebeld, en uit het gesprek hebben opgemaakt dat de werkwijze en de prijzen van Pretium door de OPTA zijn goedgekeurd of door haar worden aanbevolen. Zo’n werkwijze kan een misleidende handelspraktijk zijn in de zin van art. 6:193g onderdeel d BW, en daarmee onrechtmatig.

Maar niet altijd ...

Een aantal vormen van reclame zal buiten de drie bijzondere wettelijke regelingen vallen. Daarbij valt te denken aan aanhakende, afbrekende of shockerende reclame, hoewel die laatste mogelijk als ‘agressieve handelspraktijk’ kan gelden.

Voor al deze andere vormen van reclame geldt onverkort art. 6:162 BW. Op dat artikel kan een ieder altijd een beroep doen om op te komen tegen dergelijke andere vormen van reclame. Mits natuurlijk is voldaan aan de (hoge) drempeleisen die dat artikel stelt.