Uitvinderswerkzaamheid

Artikel 6 ROW 1995 bevat een uitwerking van het in artikel 2, lid 1 neergelegde vereiste van uitvinderswerkzaamheid, ofwel de inventiviteit. Een uitvinding moet immers niet ‘slechts’ (absoluut) nieuw zijn, gegeven de stand der techniek, maar ook verrassend zijn (geen ontdekking, geen technische handgreep). Een uitvinding is als het ware een nieuwigheid, die niet voor de hand ligt. Vaak is het moeilijk te beoordelen of een bepaalde probleemoplossing voor de doorsnee vakman al dan niet voor de hand ligt.

Wanneer is iets ‘verrassend’?

In het algemeen gesproken is voor het verrassende karakter de aanwezigheid van een drietal factoren bepalend namelijk:

  • de oplossing levert ten opzichte van het bestaande een nuttig voordeel op een groot tijdsverloop;
  • de oplossing voorziet in een reeds bestaande behoefte;
  • de oplossing is door het overwinnen van bestaande vooroordelen tot stand gekomen of heeft met een sleur of gewoonte gebroken.

Begrippen in het kort

Er zijn verschillende manieren om hetzelfde te zeggen:

Creatief element
Er is een verrassend of beter, creatief element vereist.

Uitvindingshoogte
Deze niet-voor-de-hand-liggendheid noemt men ook wel: uitvindingshoogte.

Inventief inzicht
Aan de uitvinding ligt de uitvindingsgedachte, het inventieve inzicht ten grondslag.

Inventive step
Zo noemt men deze eis in het Engels.